Jas, muts, handschoen

Ik doe altijd mijn jas uit.
Ook in de winter.
Juist in de winter.
Dan is mijn jas zo dik.
Dat zit in de weg.
Dat beweegt niet lekker.
Propperig.
Zoals toen papa me in hun dekbed had gerold.
Dat was met stoeien.
Zo leuk.

Anderen hebben hun jas wel aan.
Een uur lang, soms.
Geen idee waarom.
Dan heb je t toch bloedheet?!

Mijn muts doe ik ook af.
Niet meteen.
Maar wel snel.
Na een paar minuten, denk ik.
Onder mijn muts ga ik zweten.
Dan is mijn hoofd veel te warm.
Niet fijn.

En je hoort niks.
Met een muts.
Of met een capuchon, dat is nog erger.
Mijn vriendin heeft een muts en een capuchon.
Die hoort nooit wat de meester zegt.
Ik moet t altijd nog een keer vertellen.
Maar verder zijn we beste vriendinnen.

Mijn handschoenen doe ik uit.
Als we de rackets pakken.
Ik kan mijn racket niet vasthouden.
Met handschoenen bedoel ik.
Dan draait ie steeds rond als ik sla.
Of hij vliegt uit mijn hand.
Mijn vriendin heeft wanten.
Zelfs met twee handen laat ze los.
Dat is wel heel grappig.

Mijn water drink ik niet.
Veel te koud.